achtergrond

Geenstijl

login

word lid

nachtmodus

tip redactie

zoeken

De Boze Blanke Man - De Boze Blanke Columnisten van de Telegraaf

De Boze Blanke Man en de Ondergang van Nederland, deel 8 (tevens: Stamcafé)

Ik zat met Rob Hoogland, met wie ik Foute Jongens deel 1 en deel 2 schreef (de voltallige redactie van GS was aanwezig bij de vernissage, plus Barry Hay en René van der Gijp), te chatten over boze blanke columnisten en ik vroeg mij af waarom vooral de Telegraaf daar het patent op lijkt te hebben: Johan Luger, alias Pasquino, Jacques Gans, Leo Derksen en Hoogland zelf uiteraard. Oom Rob volgde Derksen een eeuwigheid geleden op als columnist. Overigens gefeliciteerd met uw jubileum, oom Rob: 50 jaar persmuskiet! Hoe gaat u dat vieren?

Rob Hoogland: Dat ga ik u niet aan uw neus hangen, mijnheer Van Amerongen. Het risico is mij te groot dat u dan samen de heer R. Muntz, sinds jaar en dag uw kompaan in het kwaad, het feest komt versjteren met medeneming van de meest uiteenlopende verdovende middelen. Ik vier het in bescheiden kring, met hooguit 500 gasten. U zult er eerst na afloop iets over vernemen in het Stan Huygens Journaal.

Welke boze columnisten moeten we vandaag de dag beslist volgen?

Rob Hoogland: De columnisten die ik ken worden alleen boos als hun declaratie te laat wordt uitbetaald.

Volg jij Debby Gerritsen in het Algemeen Dagblad? Die had laatst een geniale column met de titel: Ik had ontelbare gesprekken die niet verder kwamen dan ‘Hoi’ of ‘Neuken?’ Dat heb ik dus altijd met mijn lezers (m/v), die zeggen niet eens meer 'hoi' maar roepen meteen: 'neuken, Van Amerongen?'

Rob Hoogland: Ik heb weleens iets van mevrouw Gerritsen gelezen. Daarna tikte ik haar naam in op Google Images. Sindsdien vraag ik mij af wat je in vredesnaam anders met haar moet doen. Maar misschien komt dat ook doordat ik ooit de film Debby Does Dallas zag. Daar wordt een mens toch door gevormd.

Wat is eigenlijk het verschil tussen linkse en rechtse Boze Blanke Columnisten? En wat is het verschil tussen jou, onze goede collega Han van der Horst (tien centimeter langer dan jij) van de Joop en Sander Schimmelpenninck, de schelddwerg uit Hengelo, en jouw geliefde Frits Abrahams? Vertolken jullie alle vier niet de stem van de lezer bij jullie kranten? Preken voor eigen parochie?

Rob Hoogland: Daar bestaat geen verschil tussen, mijnheer Van Amerongen. We willen allemaal maar één ding: aandacht. Frits Abrahams ken ik vooral uit de tijd dat hij hockeyverslaggever was voor de Volkskrant. Zo versloegen we allebei het WK hockey van 1978 in Buenos Aires, waar ik vooral hockeyers interviewde en Frits Dwaze Moeders. Toen al was hij een PvdA-zuurpruim. Als ik het goed heb geteld werkte hij daarna nog bij 241 andere media, voordat hij bij NRC Handelsblad terecht kwam. Overal ging hij met ruzie weg en volgens hem was dat nooit zijn schuld. Han van der Horst mocht ik één keer ontmoeten, tijdens een optreden samen met u en hem op het SS Rotterdam. Ik vond het een aardige man, lekker dwars en met veel kennis van zaken. Sander Schimmelpenninck blaast weliswaar heel hoog van de toren, maar laten we niet vergeten dat het joch nog in zijn proeftijd zit. Ik moet altijd lachen als hij er op Twitter in slaagt om zijn tegenstanders te laten schuimbekken. Ze duiken allemaal en dat is natuurlijk zijn bedoeling. Ik moet wel toegeven dat het dédain waarmee hij over mensen van buiten de randstad spreekt soms over het randje gaat. Voorbeeld: een column van deze week. Denigrerender en stigmatiserender kon het niet. Vervang in die column het woord plattelander door allochtoon en de Volkskrant-ombudsman heeft een week werk. Verder zijn wij heel goede vrienden hoor, Sander en ik. Zo trekken wij gezamenlijk ten strijde tegen de anonimiteit op Twitter. Onlangs werd er een heel leuke foto van ons gemaakt, die ik hieronder zal afdrukken.

Johan Luger

Bon, oom Rob, laten we de Boze Blanke Columnisten van de Telegraaf eens doornemen. 

Rob Hoogland: Johan Luger was snoeihard, wat je helemaal niet van een columnist van de jaren vijftig zou verwachten. Hij was messcherp en had een merkwaardige loopbaan. In de jaren '20 verschenen reportages en reisverslagen van zijn hand in de krant. Luger reisde onder meer met een delegatie van het Zweedse Rode Kruis naar de door hongersnood getroffen Sovjet-Unie. Zijn schrijnende verslagen werden in 1922 gebundeld in het boek 'In het stervende Wolgagebied'. Zijn betekenis voor De Telegraaf nam toe toen hij in 1938 zijn eigen column, onder de naam 'Pasquino' rechtsboven op pagina drie kreeg. Hij bleef de Telegraaf zelfs in de allerfoutste oorlogsperiode trouw en ging na het publicatieverbod voor de communistische krant De Waarheid schrijven. Hoe is het mogelijk! Toen De Telegraaf in september 1949 opnieuw uitkwam, stond Pasquino's column meteen weer op pagina drie. Op 26 maart 1964, de dag van zijn overlijden, verscheen de laatste. Kijk, dat is pas betrokkenheid, mijnheer Van Amerongen. Kom daar tegenwoordig maar eens om.

Jacques Gans

De interessantste van de Boze Blanke Columnisten van de Telegraaf was Jacques Gans. Max Pam schreef prachtig over Gans, die van anarchist en communist verguisd en gehaat columnist bij De Telegraaf werd. In 1955 begon de getogen Amsterdammer, bekend van obscure blaadjes en twee cult-romans (waarvan het autobiografische Liefde en goudvissen het bekendst is) met het schrijven van stukjes voor wat toen ook al de grootste krant van Nederland was. De Telegraaf, destijds omstreden vanwege het besmette oorlogsverleden, vloekte als spreekbuis van het kapitaal met alles waar de losbandige bohémien Gans ooit voor had gestaan. 

Door zijn opmerkelijke stap verwerd de schrijver van de ene op de andere dag tot een paria in literaire kringen, en tegelijk tot ‘top-bietser’ van Nederland. In 1955 kwam Jacques Gans niet alleen het café niet meer zonder problemen binnen, ook de Nederlandse literatuur werd gesloten gebied voor hem. Hij werd een literaire paria. Hij bezegelde zijn lot op 26 maart 1955 in een van zijn ‘Nonchalante notities’ in de Haagse Post onder de titel ‘Lawaai in letterland’. 

In dit artikel beschreef hij niet alleen de bovenstaande caféscène, maar besprak hij ook Adriaan Morriëns brochure De gruwelkamer van W.F. Hermans of ik moet altijd gelijk hebben. Gans viel Morriën bij en omschreef op eigen gezag Hermans als een ‘ietwat blauwige treiterige kwal’. Ook verweet hij hem een ‘wezenloze lafheid’, omdat hij de hoofdpersoon uit zijn roman 'Ik heb altijd gelijk' voor de rechter zou hebben verloochend. Dat liet Hermans niet op zich zitten. Hij sloeg in mei 1955 terug met een stuk in Podium onder de titel ‘De Haagse Posthume Gans’. Het is een van de leukste stukken uit 'Mandarijnen op zwavelzuur' geworden. En hoewel de gevolgen niet bepaald gunstig voor hem waren, schijnt Gans er zelf toch ook hard om gelachen te hebben. 

Hermans schilderde Gans in zijn Mandarijnenstuk af als iemand die zichzelf had overleefd. Er was een tijd dat Gans zich als bohémien verzette tegen de burgermaatschappij, die ‘er trots op was niet tot geregeld schrijven in staat te zijn’ en die zich door anderen tientjes liet toesteken om aan de kost te komen. Nu had hij zich echter ‘ontwikkeld tot een goed gesalarieerd dagbladpolemist’. Hermans memoreerde hoe Gans in Het Pamflet tekeer ging tegen ‘De Telegraaf, het Philipsconcern, Mr. G.B.J. Hiltermann enzovoorts’. Van die Gans was weinig meer over.

Wat bracht hem ertoe zijn reputatie zo te grabbel te gooien? Geldgebrek, denkt Gans’ biograaf Willem Maas. Als vader van twee kinderen kon hij (gezien zijn legendarische drankzucht) niet langer zonder vaste inkomsten. Er doen volgens Maas twee verhalen de ronde over de manier waarop Gans bij De Telegraaf terechtkwam. Ik citeer wederom Machiel Bosman in Ons Amsterdam. Volgens de eerste lezing trof hij een bevriende Telegraaf-journalist, Pasquino, in een café tijdens de tramstaking van 1955. Gans vergeleek de situatie met de oorlog: “Het trampersoneel was er het eerste bij om te staken tegen de dictatuur van Hitler en is nu weer het eerste om te staken tegen de dictatuur van Drees.” Die opmerking paste zo goed binnen de lijn van De Telegraaf dat Gans onmiddellijk een column kreeg aangeboden. Het tweede verhaal komt van Gans zelf. Die zou Parool-journalist Willem Wittkampf tijdens een hoogoplopende ruzie in kunstsociëteit De Kring hebben toegebeten dat hij “die vervelende club van hem nu meteen maar van de kaart ging schrijven”. Gans belde ter plekke de hoofdredacteur van De Telegraaf en nog de volgende dag stond zijn eerste stukje in de krant. Welk verhaal de werkelijkheid het dichtst benadert blijft overigens onduidelijk; volgens Maas valt er op beide lezingen wel wat af te dingen.

Ik las trouwens in de biografie van Theo Hiddema dat zijn vader een fan van Gans was, maar dit terzijde. Gans was een voormalige communist, die goed kon opschieten met de toenmalige hoofdredacteur Goeman Borgesius. Zijn stukjes zwierven door de krant, hij hoefde geen vaste plek. En altijd kwam hij geld tekort. Goeman Borgesius over Gans: ‘Het was zijn grootste triomf als hij een vrouw had weten te versieren terwijl hij nog steeds zijn sokken van een maand geleden aanhad.’

Gans was echt geëngageerd en altijd in conflict met bijvoorbeeld Henk Hofland. Maar dat werd steevast aan de stamtafel opgelost, meestal die van Scheltema.

Ik kwam zijn zoon weleens tegen aan de bar van café De Zwart in Mokum. Lang vet haar, zo’n bril met borrelglazen, een beetje verloren man. Ook vader Gans was een halve clochard. Dat imago koesterde hij.

Beroemd is de open brief van Gans aan Van Heuven Goedhart (voormalig Minister van Justitie): ‘Van het moment af, dat ik Uw verraad jegens onze democratische rechten constateerde, hield ik op Uw Regeering te erkennen. Het bevel derhalve, mij in militaire dienst te melden, werd door mij terzijde gelegd.’ Op een dag vertelde hij aan schrijver/beeldhouwer Leo Braat dat hij een revolver bij zich had waarmee hij vanaf de publieke tribune in de Tweede Kamer Drees ging neerschieten. Toen Gans vertrokken was, waarschuwde Braat via via toch maar het Binnenhof. Helaas strandde Gans echter, met het pistool in zijn binnenzak, in een café, waar hij nog steeds bleek te zitten toen de Kamervergadering allang achter de rug was. Gans was een querulant, een stoker, een klover en een rebel.

Leo Derksen

Rob Hoogland: Mijn voorganger bij de Telegraaf was Leo Derksen. Die was ook niet echt links, to put it mildly. We woonden in dezelfde gemeente, maar zagen elkaar niet vaak. Hij was geliefd en gehaat. Zijn haters noemden hem extreem-rechts, maar dat was-ie niet. Hij was wel tamelijk burgerlijk, veel burgerlijker in elk geval dan zíjn voorganger Jacques Gans, inderdaad een legendarische bohémien.

Vraagje tussendoor aan oom Rob: Waarom droeg u vroeger een linkse baard? Had u iets te verbergen?

Rob Hoogland: Mijn vrouw wilde het graag. Ik heb ’m onmiddellijk afgeschoren toen Marck Burema alias Pritt, mij in een van zijn vorige functies omschreef als iemand met een ‘Vijf voor twaalf Middle East look’. Hij had gelijk.

Leo Derksen werkte bij Panorama voordat hij eerst tv-recensent en toen columnist bij de Telegraaf werd. Derksen was een zeer (klein)burgerlijke man. De term ‘boze witte man’ bestond nog niet, maar hij was het prototype. In de jaren zestig en zeventig schreef Derksen voor de AVRO en de TROS een reeks televisiespelen. In 1966 schreef hij het scenario voor de Nederlandse film 10.32. Zijn toneelstuk Het kardinalengambiet werd in 1970 opgevoerd door het Nieuw Rotterdams Toneel, onder regie van Jules Croiset.

Rob Hoogland: Derksen moest op z’n 61ste verplicht de VUT in. Dat vond hij verschrikkelijk. Hij heeft het zelfs aangevochten. Dat was Jan Spierdijk, de kunstrecencent van de Telegraaf die onsterfelijk werd als Koos Tak, immers ook gelukt. Hem niet. Daarna stuurde hij vanuit Bergen, waar hij woonde, boze ingezonden brieven over lokale kwesties naar het Noord-Hollands Dagblad en schreef een column voor het Van der Valk-magazine (hij was bevriend met Gerrit). Dat had een zekere tragiek. Zijn weduwe Tiny leeft nog, is dik in de 90 en heeft een balletschool.

Hans Auer

Een mooie quote van Hans Auer is: Er zijn ook maar weinig doden die respect verdienen, een logisch gevolg van het feit dat er zo weinig levenden zijn die tot geestdrift aanleiding geven. De oud-hoofdredacteur van de Panorama was een briljant en gevreesd columnist én was het grote voorbeeld van Rob Hoogland. Er is op internet niet meer te vinden over de beste man. Soms kom ik op een vlooienmarkt in de Algarve nog wel eens een bundeltjes columns van hem tegen, en dit boekje Zeg nooit doei. Het foute woordenboek van de Nederlandse taal (1995) is nog te krijgen op bol.com.

Zeg nooit doei is niet objectief, zoals de Dikke van Dale dat wel is. Dit boek beoordeelt woorden en uitdrukkingen van deze tijd die de spreek- en schrijftaal er niet mooier op maken. Taal verandert door schijnbaar uit het niets komende vondsten die terzake, spitsvondig en/of leuk kunnen zijn, zoals zakkenvuller, reloor (een mannenoor met ringetje), buideldier (iemand met een banaanvormige portemonnaie voor de buik gebonden). Dergelijke positieve bijdragen aan onze taal blijven niet onbesproken. In dit boek gaat het om woorden die ons taalgebruik lelijker maken, om woorden die ons zouden moeten ergeren en veel zeggen over hen die ze gebruiken. Taalvernieuwing komt voor een groot deel voort uit politiek, de ambtenarij, de jeugd en de zorgsector. In dit Foute Woorden Boek van de Nederlandse taal wordt elk woord in zijn eigen hoek ondergebracht: relatietaal, windbuiltaal, psychotaal, aanstellertaal, snobtaal, onzintaal, neotaal, cafétaal, clichétaal, kromtaal, yuppie.

Hier een mooie bloemlezing van haatpost die Auer kreeg na een column waarin hij Herman van Veen sloopt. En hier een woedend stuk na zijn publicatie waarin hij Wereldkampioenschappen Worstelen 1963 in Helsingborg-Zweden volkomen belachelijk maakt.

Hans Auer collectie

Opklikken voor groot (met dank aan Roelof Bouwman)

Laat  ik vrolijk afsluiten met een mopje mensenvriendelijk  proza van de  grote, boze en helaas vergeten Jacques Gans, die kennelijk niet altijd  boos was.

'"Ik slenterde langs de Westertoren in die eerste milde voorjaarsavond en had een verschrikkelijk verlangen naar een jaar in Portugal, om een roman te schrijven over alleen maar lieve kalme en bedaarde mensen, die elkaar nooit bijten en elkaar maar de gehele dag gebraden kalkoenen en flessen wijn lopen aan te bieden. “Dat is allemaal wel erg bourgeoisie en erg reactionair!” dacht ik, “maar hoeveel sympathieker, dan al deze de strot-afbijterij om kale kluifjes van de progressieve broeders onder elkaar!” Met die vreedzame laatste gedachten bleef ik staan voor een cafédeur op de Rozengracht. “Eén glaasje bier?” opperde mijn dorstige ik. Ik deed de cafédeur open, stapte binnen en deed enige schreden voorwaarts, voorzover dat in een tjokvol café mogelijk is. Toen ik bleef staan, keek ik in een vijftigtal hatende gezichten van Paroolpersoneel, directie en hoofdredactie incluis. Vijandige kreten weerklonken. “Er uit! Vuile Haagse Post. Smerige Telegraafman!”'

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.